Morgen. Twee jaar. Vierentwintig maanden. Honderdvier weken zonder je.
“Eh, nee. Daar hebben we het al eerder over gehad. Ik ben er wel. Je ziet me alleen niet. Tenminste als je niet goed oplet. Als je goed oplet zie je me overal en in alles. En soms, heel soms laat ik het heel duidelijk zien of voelen.”
Je hebt gelijk lieffie. Dat is zo.
De tijd gaat gaat hard. Het is lang en kort tegelijk.
“Maar je redt je goed. Ik zie het. Zeker de laatste tijd gaat het echt beter. Dat doet me goed.”
Ja, dat voel ik ook. Het is anders, er is berusting en meer rust. Maar deze dagen dwalen mijn gedachten weer vaker af naar toen. Naar hoe het was, hoe het had moeten zijn. Naar die laatste periode. De laatste dagen. De laatste uren en toen het onvermijdelijke.
“Jij en rust ik één zin. Nou, dat ik dat nog mag meemaken, haha!”
Haha! Ja, rust is een groot woord. Die fase bewaar ik wel voor als ik tachtig ben.
“We gaan het zien. Stap voor stap ventje. Het is geen wedstrijd.”
Ik hou van je.
“En ik van jou, voor altijd.”