Vooruit, achteruit.
Naar links, naar rechts.
Harder, zachter.
Sneller, langzamer.
Meer, minder.
Vol, leeg.
Wel, niet.
Zin, onzin.
Nu, later.
Drukte, rust.
Oude, nieuwe.
Hoger, lager.
Verder, dichterbij.
“Hi lieffie. Ben je een Carnavalshit aan het schrijven?”
Ey, Klaasje. Nee, mijn levenslied momenteel.
“Ik zing met je mee. Want hoe je ook zingt, je zingt niet alleen hé”